modelvliegen ... een heel boeiende hobby

De eerste vlucht

Vóór de start

  • Controleer (aan de grond, cq. op een tafel) alle functies van het vliegtuig: de motor start en reageert op gasgeven; de servo’s bewegen de roeren en de roeruitslagen zijn correct (richting en hoeveelheid uitslag).
  • Controleer het zwaartepunt van het model (de exacte plaats ervan zou je met een streepje op romp of vleugels kunnen markeren).
  • Controleer of zowel de accu in je model als de in je zender voldoende opgeladen zijn.

Reikwijdtetest

  • Deze test kun je het beste met z’n tweeën uitvoeren.
  • Leg het model volledig ingeschakeld op de grond.
  • Indien mogelijk het zendvermogen van je zender terugbrengen (dit kan niet met alle zenders!).
  • Loop nu, met ingeschakelde zender, van het model weg. De helper blijft bij het model.
  • Met regelmatige tussenpozen laat je bijvoorbeeld de rolroeren van je model bewegen.
  • De helper geeft d.m.v. armsignalen aan of de roeren van het model correct bewegen.

Dit moet probleemloos gaan; zeker tot een afstand van 50 to 100 meter. Alle andere roeren op het toestel moeten volledig in rust blijven en geen ongecontroleerde korte bewegingen gaan maken.
Meer over de reikwijdtetest staat in de handleiding van je zender.
Kan deze test niet met succes afgerond worden, dan moeten de zender en ontvanger gecontroleerd worden.

De eerste start

  • Kies voor een dag met heel weinig tot geen wind.
  • Als het toch waait: altijd tegen de wind in starten.
  • Zorg voor een zo ruim mogelijke startbaan zonder hindernissen.
  • Nooit in de directe nabijheid of in de richting van personen starten.

Indien mogelijk is het aan te raden je model door een helper krachtig te laten werpen: dit moet altijd recht (horizontaal) gebeuren, nooit naar boven. Deze manier van starten zorgt ervoor dat de piloot bij de start beide handen aan de zender heeft.

De eerste vlucht

Nu is het model in de lucht. Probeer langzaam hoogte te winnen. Trek hierbij niet te sterk of te lang aan de knuppel van het hoogteroer (rechter knuppel). Hierdoor kan de snelheid van het model sterk afnemen. Als de voorwaartse snelheid van een model onder een bepaalde minimum waarde komt dan raakt het model overtrokken. Dit betekent dat het niet meer voldoende opwaartse kracht ondervindt. Het zal (in het gunstigste geval) de neus omlaag doen en zo enkele meters zakken. Het is dus heel belangrijk om overtrekken op lage hoogte te voorkomen. je model zal dan niet voldoende hoogte hebben om weer snelheid op te nemen. Resultaat: crash!
Gedurende de tijd dat je je model rustig laat stijgen zul je opmerken dat het zich toch redelijk van je verwijdert. Hoog tijd dus om een eerste bocht te vliegen. Beweeg hiervoor zijroer (en/of rolroer) zodanig dat je model ongeveer 20 graden naar een kant neigt. Nu de stuurknuppel(s) weer centreren om te voorkomen dat het model nog verder gaat neigen. Trek tijdens het vliegen van de bocht heel weinig en rustig aan je hoogteroer om hoogteverlies in de bocht te voorkomen. Als je model klaar is met de te vliegen bocht, stuur dan het zij- en/of rolroer in tegengestelde richting om het model weer vlak te leggen. Als het goed is vliegt je model nu weer naar je toe.
LET OP: als je model naar je toe vliegt, moet je voor richting net andersom sturen. Wil je j model naar links sturen, beweeg je stuurknuppel dan naar rechts (en andersom natuurlijk). Voor het hoogteroer verandert gelukkig niets. Om dit onder de knie te krijgen is een hulpmiddel om je altijd voor te stellen dat je in de cockpit van je model zit en (uiteraard) in de vliegrichting kijkt.
Vermijd zoveel mogelijk, zeker als beginner, om je model over je hoofd te sturen. Omdat je onafgebroken naar je toestel kijkt heb je op dat moment geen horizon meer in je blikveld en kun je niet goed inschatten hoe je model in de lucht ligt. Probeer altijd voor je vliegen en oefen zoveel mogelijk om mooie cirkels en horizontale acht-figuren te vliegen. Doel is om je model daar te sturen waar jij het wilt hebben: jij bent de baas (piloot) en niet je model!!
Na verloop van een aantal minuten (afhankelijk van de capaciteit van je accu) wordt het dan tijd voor de landing…

De eerste landing

Neem voor de landing zoveel gas terug dat je model in zweefvlucht voor te bereiden op de landing. Net als de start moet een landing altijd recht tegen de wind in plaatsvinden. Probeer niet op een bepaald punt te landen en vermijd het om in de nabijheid van de grond nog bochten te vliegen. Als je model veel te ver weg dreigt te landen of als je andere probleempje hebt, geef dan gas en vlieg een nieuwe ronde om het nog eens te proberen. Als je op ongeveer een meter hoogte boven het veld zweeft, begin je langzaam maar continu aan het hoogteroer te trekken om horizontaal (evenwijdig aan de bodem) door te vliegen. Hierdoor zal het model steeds langzamer worden en uiteindelijk netjes aan de grond komen.

Gefeliciteerd! Je hebt het gehaald!